Maar onze stadsdichter moet natuurlijk vaker dit plekje passeren om in ‘the city’ te komen.
En in wachttijden kan men maar beter creatief omgaan met tijd. Wat overigens tot mooie woorden kan leiden.
De stadsbrug
Men wacht zich breed in schoorvoetend zwijgen.
Vooral senioren die nog van de gunsten van hun tijd
genieten: een buikje, een lage instap en opgeladen
wielen, zij tellen hun jaarringen steeds in het Weerts.
Een open brug legt de vloeibare stad uit van je verbeelding.
In zijn mand rolt een Maltezer pup zich naar een droom
van mediterrane kluiven. Door dit naamloos getijdenboek
schuift een jonge vrouw op tot waar de brug het water
schaduwt, haar rug een leeslint van een overdosis bloot.
In de koele boxen langs de andere oever ment Utopia
haar bleke borsten, van magiërs die van een nakend
failliet gewagen snoert zij de brutale mond, onder
zwijgende klokken broedt Nostalgia op het erfgoed
van gedempte grachten traag een nest toeristen uit.
Onder de brug gaat nu de binnenvaart der dingen,
het zand in het ruim van de Labor vraagt hoe onecht
gedichten kunnen zijn. De schipper wuift en prijst zijn
schuit die een verse reep snijdt uit het vruchtvlees van
oude gronden. Het zog hip hopt op dolle deining.
Dan gebaart de brugwachter de beide oevers, één tel
hangen de slagbomen een ereboog uit. Boven Munten
legt een parelwolk uit Duitsland aan.
Henk Simons- 12 december 2011